Huisridderorde van de Heilige Georg

Compositie van tekeningen van Maximilian Gritzner door oplader
Compositie van tekeningen van Maximilian Gritzner door oplader

De Huisridderorde van de Heilige Georg (Duits: Haus-Ritterorden vom Heiligen Georg) is een Beierse ridderorde die door de Beierse keurvorst Karel Albrecht uit het huis Wittelsbach werd ingesteld ter ere van de "Heilige Ridder en martelaar George (Sint-Joris) en de onbevlekte ontvangenis van de maagd Maria". De orde is een van de historische Orden van Beieren maar bestaat ook heden ten dage nog.

De orde werd met verschillende namen aangeduid. Ook "Militaire Huisridderorde van de Heilige Georg", (Duits: Militärischer Hausritterorden vom Heiligen Georg) komt voor.

In de middeleeuwen waren er meerdere ridderlijke orden die naar de drakendoder Sint-Joris, patroonheilige van de ridders, waren genoemd. In 1494 vernieuwde de Rooms-Duitse koning Maximiliaan een oude Orde van Sint-Joris. De orde geraakte al snel weer in vergetelheid. Op 24 april 1729 herstelde keurvorst Karel Albrecht, de latere keizer Karel VII Albrecht de orde. Paus Benedictus XIII (1724-1730) bevestigde het bestaan van de orde, zodat deze in het vervolg ook onder het canonieke recht viel. Daarbij ontving de Huisridderorde van de Heilige Georg alle privileges van de oude Duitse Orde. In de statuten werd de "verdediging van het christelijk-katholieke geloof" nadrukkelijk genoemd. De ridders werden ook gehouden om een gelofte dat zij de doctrine van de onbevlekte ontvangenis van Maria zouden verdedigen.[1]

De orde had militaire aspiraties en heeft zich zelfs met de tegen de Turken en de mohammedaanse piraten strijdende verbroederd. Voor dit doel was een deputatie van de Huisridderorde van de Heilige Georg naar Malta afgereisd. Van werkelijke militaire activiteiten is nooit iets terechtgekomen al deed de orde zich strijdvaardig voor. De expectanten reden in harnas en te paard naar de kerkdienst waar zij beëdigd werden. Zij kregen daar een schild en een zwaard.[2]

Van de hoge dotaties die met name de hoogste rangen van de orde ieder jaar zouden ontvangen kwam al evenmin veel. De orde werd, anders dan de bedoeling was, nooit met commenden, landgoederen en ander vermogen bedacht. Totdat keurvorst Karel Theodoor van Beieren in 1800 ingreep in de financiën van de orde waren er voornamelijk schulden. Er was onvoldoende geld in kas om de benodigde ketens voor nieuwe leden te laten smeden. Bestaande ketens werden daarom aan het einde van de 18e eeuw in strijd met de statuten ingekort. Van de zo verzamelde schakels werden nieuwe, incomplete en te korte, ketens samengesteld.[2] Pas in de loop van de 19e eeuw kwamen de financiën, dankzij de vrijgevigheid van de koning en royale giften van de leden, weer in rustig vaarwater. De orde liet twee ziekenhuizen bouwen en bezat in de Eerste Wereldoorlog een eigen lazaret voor oorlogsgewonden.

In Duitsland hadden de voor edellieden gereserveerde Orde van Sint-George en de Orde van de Heilige Michaël een nauwe relatie met hun voor iedereen toegankelijke evenknie; in dit geval de Aartsbroederschap van Sint-George. De broederschap bloeide in de middeleeuwen en bestond tot aan het einde van de 19e eeuw.[3]

In 1741 werd de Geestelijke Klasse ingesteld. Ordebisschop (Duits: "Ordensbisschof") en proost (Duits: "Probst") werden grootcommandeurs, twee decanen werden commandeur en twee kapelaans werden ridder. De geestelijken moesten dezelfde oude adeldom bezitten als de leken. In de loop der jaren werd de Geestelijke Klasse nog uitgebreid, in 1758 kwamen er twee decanen bij.

Toen het Beierse heerserhuis der Wittelsbach in 1778 uitstierf nam Karel Theodoor, het hoofd van de Paltsische tak van de Wittelsbachers, het grootmeesterschap van de Huisridderorde van de Heilige Georg over. Tussen 1780 en 1793 bezat de orde in de persoon van Joseph Ferdinand Guidobald von Spaur een eigen bisschop.[4]

De orde was in 1788 een uitgebreide organisatie. De kalender van de orde vermeldt Maximilian Procopius v. Törring Jettenbach, Vorst-Bisschop van Regensburg als tweede bisschop. Dan was er een grootkanselier, schatmeester, ceremoniemeester, vier dechanten, twee cappelani, secretaris en (niet adellijk) adjunct-secretaris, Ordenszahlmeister en adjunct ordenszahlmeiser, ober- en unter-garderoberer, ordenskanzelist en ordensjubelier (sic).[4]

Maximiliaan I Jozef verhief na zijn troonsbestijging in Beieren de Huisridderorde van de Heilige Georg tot de "tweede orde van Beieren" na de Sint-Hubertus-Orde.

Koning Lodewijk I van Beieren gaf de orde op 27 februari 1827 uitgebreide statuten. Onder koning Lodewijk II werd de orde gereorganiseerd. De vroegere hoforde kreeg nu een liefdadig karakter. De "verdediging van het christelijk-katholieke geloof" werd niet langer als doelstelling genoemd.

De Orde werd nadat de keurvorst van de Palts het hertogdom Beieren had geërfd de tweede orde van dit keurvorstendom en werd ook in het koninkrijk Beieren de tweede Orde na de veel oudere Paltsische Orde van Sint Hubertus.

De Orde kreeg in 1827 nieuwe statuten en bleef in de gehele 19e eeuw een grote rol aan het Beierse hof spelen. Vooral koning Lodewijk II van Beieren was verzot op de plechtige ceremoniën en de versierselen van deze orde. De vorst liet zich ook in de kostbare en flamboyante ordekleding van de orde fotograferen en portretteren.

De orde was, net als de Orde van Malta, verdeeld in „Zungen“ of tongen. In dit geval de Zunge van de Duitstaligen en de Zunge van de vreemdelingen. Aan het hoofd van de orde staat de grootmeester (vroeger de keurvorst of Beierse koning), bijgestaan door de eerste grootprior (vroeger de Beierse erfkeurvorst of kroonprins), de tweede grootprior (vroeger de tweede prins in lijn van successie voor de kroon) en een Ordekanselier.

De leken-leden bekleden een van de vijf graden of rangen.

De koning benoemde drie grootcommandeurs, die grootcommandeur van Magistrale Gratie, of in het Duits "Großkomture de grâce" worden genoemd. Drie van de leden werden grootcommandeur van Justitie, die "Großkomtur de Justice" worden genoemd.

Iedere aspirant-ridder moest een adelsproef afleggen. Hij moest 25 jaar oud zijn en een kwartierstaat met acht adellijke overgrootouders en acht adellijke overgrootmoeders overleggen.

In de "geistliche rittergebürtige Klasse" werden geestelijken opgenomen. Ook zij moesten van adellijke afkomst zijn.

De Orde is nu een van de huisorden van het Huis Wittelsbach. De status als huisorde en lichaam onder canoniek recht maakte dat de Beierse of Duitse staat de orde niet heeft kunnen opheffen of seculariseren. De leden voeren, tenzij zij van hoge adel zijn en "Hoogheid" mogen worden genoemd, de titel Excellentie. Het in Beieren nog steeds prominent aanwezige voormalige Koninklijk Huis der Wittelsbacher gebruikt de orde om ook na de val van de monarchie de binding met de Beierse adel te handhaven.[1]

De stichter met het lint van de orde
  1. a b Historisches Lexikon Bayerns op Gezien op 1 augustus 2013.[dode link]
  2. a b Georg Baumgartner en Lorenz Seelig
  3. hermann-historica catalogus [1]. Gezien op 29 juli 2013
  4. a b Des Churbaierischen Hohen Ritter-Ordens St. Georgii Wappen-Kalender van 1788. [2]. Gezien op 31 juli 2013.
  5. a b Nimmergut

From Wikipedia, the free encyclopedia · View on Wikipedia

Developed by Tubidy